Het is middag, net na lunchtijd. Bimisi trekt de voordeur open van zijn huis in de Transvaalbuurt in Amsterdam Oost. Sinds 1985 wandelt hij al. Hij heeft alle tijd. Bimisi vertikt het zijn sloffen uit te trekken, of hij vergeet het. Hij sloft door de straten van zijn buurtje en komt langs een klein kantoortje op een hoek. ‘Academie van de Stad’ staat er op de ruit. Er zitten warempel mensen op het bankje voor het kantoortje. Een jongeman en twee jonge vrouwen. Bimisi grijpt zijn kans. Zijn favoriete bezigheid is praten tegen vreemde mensen. Omdat die mensen nog niet gelijk een oordeel hebben. Of dat in elk geval niet direct uit durven te spreken, en dat is ook al voldoende. Hierin rest zijn trots.
“Goh. Lekker zo hè”, begint hij zijn veronderstelde dialoog. De mensen knikken. “Ik dacht altijd, wat een lege verzameling hier”, zegt hij terwijl hij naar het kantoortje wijst. “En nu is het ineens vol.” De mensen glimlachen en zeggen dat ze ook nog een ander kantoor hebben, waar ze meestal werken. Deze is meer voor de vrijdag.
Terwijl hij half luistert, denkt Bimisi aan zijn eigen rijkdom. Vervlogen leven, maar dat hoeven ze niet te weten. Of te denken. “Ik ben vroeger leraar geweest.” verklaart hij. De jonge mensen veren op. Ze houden van leraren. “Bent u lekker aan het wandelen?” vraagt een van de meisjes. Hij kijkt haar aan en rammelt zijn sleutels in zijn zak. Knappe meid. Maar vroeger al lagen dit soort vrouwen buiten zijn bereik. En hij was koppig. Eigenzinnig. Trots. “Ik wandel al sinds 1985”, verkondigt Bimisi. “Ik kon met vervroegd pensioen, met behoud van salaris. €3400 per maand”. De mensen op het bankje vragen verbaasd wat voor leraar hij dan was.
Bimisi weet het allemaal niet meer zo goed. “Oh van alles. Scheikunde. Geschiedenis. Niet dat ik er heel goed in was hoor. Maar ik haalde wel continu papiertjes. Puur om niet in het leger te hoeven. Dat is een goede stok hoor. Ik stam trouwens af van de Indianen. En die moet je niet kwaad hebben. Als je ze kwaad hebt, zullen ze je het leven zuur maken. Maar als je aardig bent, doen ze alles.” De jonge mensen kijken hem glazig aan. Een van de meisjes kijkt naar zijn pantoffels. Er staat het getal 69 op. Bimisi ziet het niet.
“Waar is dat kussen van waar jullie op zitten?” vraagt hij. Als anderen mooie spullen hebben, moet hij ze ook hebben. “Dat weten we eigenlijk niet” antwoordt de jongeman, “maar ik denk van het tuincentrum.” “Ja van de Intratuin waarschijnlijk, dat zit hier in de buurt”, voegt een van de meisjes toe. Bimisi knikt en verkondigt dat hij toch al onderweg was naar het tuincentrum. Om latex handschoenen te kopen.
De schouders van Bimisi hangen een beetje naar beneden. Zijn pantoffels kunnen hem nog net dragen, traag. Sloffend naar het tuincentrum. Het tuincentrum in zijn gedachten. Groeiende bladeren, verduisterende takken. In herinnering trots, fier. Vechtend tegen eenzaamheid en vasthoudend aan dingen die hij eigenlijk nooit echt vastgehouden heeft.
Maar de jonge mensen hadden ontzag. Dat wist hij zeker.